Over wat ‘vrijheid van meningsuiting’ betekent heerst verwarring. Is het waar dat je tegenwoordig ‘niks meer mag zeggen’? Of vinden mensen het gewoon vervelend om geconfronteerd te worden met kritiek? René Koekkoek - historicus en schrijver van het binnenkort te verschijnen Revolutionaire tijden. Politiek en idealen rond 1800 - lukt het om in slechts een paar honderd woorden de ‘eerste principes’ te beschrijven achter het recht op vrije meningsuiting en tot een tegendraadse conclusie te komen. Ik vond dit stuk - dat oorspronkelijk in NRC verschenen is - zo goed geschreven dat ik de schrijver gevraagd heb het hier te mogen herpubliceren.
De vrijheid van meningsuiting is niet in gevaar
Na de door honderdvijftig intellectuelen en kunstenaars ondertekende ‘open brief’ in het Amerikaanse Harper’s Magazine is er nu ook in Nederland een ‘Open brief ter verdediging van het vrije debat’ verschenen. Het door twee Leidse promovendi geschreven document is in eerste instantie ondertekend door zo’n negentig opiniemakers, politici en academici. Beide brieven zeggen het op te nemen voor de vrijheid van meningsuiting. Die staat onder druk, zo luidt het betoog, doordat ‘radicale groepen’ anderen het woord proberen te ontnemen. Er zou sprake zijn van een oprukkende ‘afrekencultuur’ (cancel culture).
Johan Derksen is vrij om racistische grappen te maken in Nederland, maar de vraag is welke redacties hem daar het podium voor willen blijven geven
Beide open brieven blijven helaas erg vaag over wat die afrekencultuur precies behelst. Het is daarom hoog tijd enkele misvattingen uit de weg te ruimen. Oproepen om bepaalde publieke sprekers te weren van een debat of ander opinieplatform worden nogal eens afgedaan als ‘afrekencultuur’ en daarmee als een inperking van fundamentele vrijheden. Maar het recht op vrijemeningsuiting is niet in het geding. Het recht op vrije meningsuiting hebben burgers tegenover de staat. De Nederlandse grondwet stelt expliciet dat je geen toestemming van de overheid nodig hebt om je gedachten of gevoelens te uiten. De vermeende afrekencultuur is een zaak tussen burgers onderling.
Geen recht op medium
Het is belangrijk dit te benadrukken. Het recht op vrijemeningsuiting wordt namelijk vaak verward met het ‘recht’ op een platform in het publieke debat. Maar dat recht bestaat niet. Neem de alledaagse praktijk. Wanneer kranten opiniestukken ontvangen, hebben ze alle bevoegdheid die te weigeren: het artikel voldoet niet aan bepaalde kwaliteitseisen, het roept op tot haat, de redactie wil een balans tussen perspectieven of er is ruimtegebrek. Dat het rechtse tijdschrift Elsevier zelden linkse economen aan het woord laat, is geen afrekencultuur en al helemaal geen censuur. Het staat iedere publicist vrij haar of zijn stuk ergens anders aan te bieden. Net zo goed heeft het Forum voor Democratie-journaal geen enkele verplichting om van de partijlijn afwijkende meningen te behandelen.
Er bestaat namelijk vrijheid van vereniging, vergadering en betoging: gelijkgestemden mogen zich verenigen en een standpunt uitdragen. GroenLinks zal op partijcongressen geen klimaatontkenners uitnodigen; de SGP zal geen atheïstische filosofen op hun jongerendagen laten spreken – en dat is hun goed recht. Van afrekencultuur is geen sprake. Pas op het moment dat de staat de vrije meningsuiting gaat beknotten, is er een serieus probleem. Als de staat bij een opinieredactie of bij een cabaretshow met een politiemacht binnenvalt vanwege ‘onjuiste meningen’, dan kun je spreken van censuur. Dan is er goede reden om te zeggen: ‘Je mag in dit land niet alles meer zeggen’.
Vrij om te boycotten
In de afgelopen maanden hoorde je vaak dat je iets ‘niet mag zeggen’. Maar wanneer iemand oproept tot een boycot van het televisieprogramma Veronica Inside vanwege de racistische grappen die er worden gemaakt, is dat geen censuur. Bedrijven hebben alle vrijheid die oproep te negeren, ook zijn ze vrij sponsoring te annuleren. Ook dat is alledaagse praktijk: weinig bedrijven willen adverteren naast IS-onthoofdingsfilmpjes, kinderporno, op complotwebsites, of naast verkrachtingsdreigementen op de website van GeenStijl. Zo gaat dat in een liberaal-kapitalistische samenleving.
De critici van afrekencultuur zullen zeggen dat het gaat om een beklemmend maatschappelijk klimaat van ‘morele zuiverheid’ waarin ze zich niet kunnen vinden. Hier onthult zich wat er op het spel staat: de kantelende machtsverhoudingen en mores in het publieke debat. Voor de gevestigde orde is dat schrikken; de teloorgang van de vanzelfsprekendheid geen fundamentele kritiek om de oren te krijgen. Het verwijt van afrekencultuur en de heroïsche verdediging van het vrije woord is dan ook een afleidingsmanoeuvre; eigenlijk draait het om de vraag wie macht en invloed heeft – en krijgt.
Redacties moeten zich verantwoorden
De mores in de samenleving over wat je wel en niet ‘mag’ zeggen veranderen. Dat is een maatschappij-intern debat en dat moet het ook zijn. Wanneer landelijk ic-chef Diederik Gommers bij het tv-programma Op1 zegt dat Derksen een opmerking over de kunstenaar Akwasi niet ‘mag’ maken, dan bedoelt hij niet dat de staat moet ingrijpen. Hij doet een beroep op de publieke mores tussen burgers onderling. Daar kun je het mee oneens zijn, maar het is geen censuur. Waar de afrekencultuurcritici tegenaan lopen, is dat de veranderende mores over wat je wel en niet ‘mag’ zeggen hen niet aanstaat. Derksen is wel degelijk vrij om racistische grappen te maken, zoveel hij wil zelfs. Maar als redacties en bedrijven geen zin meer hebben om daar een platform (en geld) aan te geven, dan is dat net zo goed hun vrijheid van meningsuiting en vereniging.
De zelfbenoemde liberale verdedigers van het vrije woord zouden er beter aan doen de poortwachters en financiers van het publieke debat ter verantwoording te roepen. De VI-redactie, sponsors, talkshowredacties, universitaire debatpodia, kranten of invloedrijke websites. Die blijven nog te vaak onzichtbaar, te anoniem; duidelijke, publieke verantwoordingsmechanismes blijven in gebreke. Deze poortwachters hebben alle recht zich veel, een beetje of juist helemaal niets aan te trekken van ‘ophef’ of een ‘twitterstorm’. Maar als ze hun taak serieus nemen, dan dienen ze zich wel te verantwoorden over wie ze wel of niet een podium geven.
De deelnemers van het publieke debat kunnen zich dan gewoon – en eindelijk – weer op de inhoud richten.
PS. Naar aanleiding van de vorige nieuwsbrief deelde Salar al-Khafaji een interessante link over de Ise Grand Shrine in Japan: “The shrine buildings at Naikū and Gekū, as well as the Uji Bridge, are rebuilt every 20 years as a part of the Shinto belief of the death and renewal of nature and the impermanence of all things and as a way of passing building techniques from one generation to the next.”